induffelen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van induffelen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		induffelen			in te duffelen
	toekomend		zullen induffelen in zullen duffelen			te zullen induffelen in te zullen duffelen
voltooid	tegenwoordig		hebben ingeduffeld			te hebben ingeduffeld
	toekomend		ingeduffeld zullen hebben			ingeduffeld te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	induffelend		ingeduffeld			ev. duffel in	mv. verouderd duffelt in	duffele in (bijzin) induffele
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	duffel in	duffelt in	duffelt in	duffelt in	duffelt in	duffelen in	duffelen in	duffelen in
verleden (o.v.t.)	duffelde in	duffelde in	duffelde in	duffelde in	duffelde in	duffelden in	duffelden in	duffelden in
toekomend (o.t.t.t.)	zal induffelen	zult/zal induffelen	zult/zal induffelen	zult induffelen	zal induffelen	zullen induffelen	zullen induffelen	zullen induffelen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou induffelen	zou induffelen	zou(dt) induffelen	zoudt induffelen	zou induffelen	zouden induffelen	zouden induffelen	zouden induffelen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	induffel	induffelt	induffelt	induffelt	induffelt	induffelen	induffelen	induffelen
verleden (o.v.t.)	induffelde	induffelde	induffelde	induffelde	induffelde	induffelden	induffelden	induffelden
toekomend (o.t.t.t.)	zal induffelen in zal duffelen	zult/zal induffelen in zult/zal duffelen	zult/zal induffelen in zult/zal duffelen	zult induffelen in zult duffelen	zal induffelen in zal duffelen	zullen induffelen in zullen duffelen	zullen induffelen in zullen duffelen	zullen induffelen in zullen duffelen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou induffelen in zou duffelen	zou induffelen in zou duffelen	zou(dt) induffelen in zou(dt) duffelen	zoudt induffelen in zoudt duffelen	zou induffelen in zou duffelen	zouden induffelen in zouden duffelen	zouden induffelen in zouden duffelen	zouden induffelen in zouden duffelen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb ingeduffeld	hebt ingeduffeld	hebt/heeft ingeduffeld	hebt ingeduffeld	heeft ingeduffeld	hebben ingeduffeld	hebben ingeduffeld	hebben ingeduffeld
verleden (v.v.t.)	had ingeduffeld	had ingeduffeld	had ingeduffeld	hadt ingeduffeld	had ingeduffeld	hadden ingeduffeld	hadden ingeduffeld	hadden ingeduffeld
toekomend (v.t.t.t.)	zal ingeduffeld hebben	zal/zult ingeduffeld hebben	zult/zal ingeduffeld hebben	zult ingeduffeld hebben	zal ingeduffeld hebben	zullen ingeduffeld hebben	zullen ingeduffeld hebben	zullen ingeduffeld hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ingeduffeld hebben	zou ingeduffeld hebben	zou/zoudt ingeduffeld hebben	zoudt ingeduffeld hebben	zou ingeduffeld hebben	zouden ingeduffeld hebben	zouden ingeduffeld hebben	zouden ingeduffeld hebben
onpersoonlijke lijdende vorm ingeduffeld worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt ingeduffeld				er is ingeduffeld
verleden	er werd ingeduffeld				er was ingeduffeld
toekomend	er zal ingeduffeld worden				er zal ingeduffeld zijn
voorwaardelijk	er zou ingeduffeld worden				er zou ingeduffeld zijn
lijdende vorm ingeduffeld worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		ingeduffeld worden			ingeduffeld te worden
	toekomend		ingeduffeld zullen worden			ingeduffeld te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		ingeduffeld zijn			ingeduffeld te zijn
	toekomend		ingeduffeld zullen zijn			ingeduffeld te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word ingeduffeld	wordt ingeduffeld	wordt ingeduffeld	wordt ingeduffeld	wordt ingeduffeld	worden ingeduffeld	worden ingeduffeld	worden ingeduffeld
verleden (o.v.t.)	werd ingeduffeld	werd ingeduffeld	werd ingeduffeld	werdt ingeduffeld	werd ingeduffeld	werden ingeduffeld	werden ingeduffeld	werden ingeduffeld
toekomend (o.t.t.t.)	zal ingeduffeld worden	zult ingeduffeld worden	zult ingeduffeld worden	zult ingeduffeld worden	zal ingeduffeld worden	zullen ingeduffeld worden	zullen ingeduffeld worden	zullen ingeduffeld worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou ingeduffeld worden	zou ingeduffeld worden	zou/zoudt ingeduffeld worden	zoudt ingeduffeld worden	zou ingeduffeld worden	zouden ingeduffeld worden	zouden ingeduffeld worden	zouden ingeduffeld worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben ingeduffeld	bent ingeduffeld	bent/is ingeduffeld	zijt ingeduffeld	is ingeduffeld	zijn ingeduffeld	zijn ingeduffeld	zijn ingeduffeld
verleden (v.v.t.)	was ingeduffeld	was ingeduffeld	was ingeduffeld	waart ingeduffeld	was ingeduffeld	waren ingeduffeld	waren ingeduffeld	waren ingeduffeld
toekomend (v.t.t.t.)	zal ingeduffeld zijn	zult ingeduffeld zijn	zult ingeduffeld zijn	zult ingeduffeld zijn	zal ingeduffeld zijn	zullen ingeduffeld zijn	zullen ingeduffeld zijn	zullen ingeduffeld zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ingeduffeld zijn	zou ingeduffeld zijn	zou/zoudt ingeduffeld zijn	zoudt ingeduffeld zijn	zou ingeduffeld zijn	zouden ingeduffeld zijn	zouden ingeduffeld zijn	zouden ingeduffeld zijn