induceren/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van induceren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | induceren | te induceren | ||||||||
toekomend | zullen induceren | te zullen induceren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geïnduceerd | te hebben geïnduceerd | ||||||||
toekomend | geïnduceerd zullen hebben | geïnduceerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
inducerend | geïnduceerd | ev. induceer |
mv. verouderd induceert |
inducere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | induceer | induceert | induceert | induceert | induceert | induceren | induceren | induceren | |||
verleden (o.v.t.) | induceerde | induceerde | induceerde | induceerde | induceerde | induceerden | induceerden | induceerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal induceren | zult/zal induceren | zult/zal induceren | zult induceren | zal induceren | zullen induceren | zullen induceren | zullen induceren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou induceren | zou induceren | zou(dt) induceren | zoudt induceren | zou induceren | zouden induceren | zouden induceren | zouden induceren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geïnduceerd | hebt geïnduceerd | hebt/heeft geïnduceerd | hebt geïnduceerd | heeft geïnduceerd | hebben geïnduceerd | hebben geïnduceerd | hebben geïnduceerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geïnduceerd | had geïnduceerd | had geïnduceerd | hadt geïnduceerd | had geïnduceerd | hadden geïnduceerd | hadden geïnduceerd | hadden geïnduceerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïnduceerd hebben | zal/zult geïnduceerd hebben | zult/zal geïnduceerd hebben | zult geïnduceerd hebben | zal geïnduceerd hebben | zullen geïnduceerd hebben | zullen geïnduceerd hebben | zullen geïnduceerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïnduceerd hebben | zou geïnduceerd hebben | zou/zoudt geïnduceerd hebben | zoudt geïnduceerd hebben | zou geïnduceerd hebben | zouden geïnduceerd hebben | zouden geïnduceerd hebben | zouden geïnduceerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geïnduceerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geïnduceerd | er is geïnduceerd | |||||||||
verleden | er werd geïnduceerd | er was geïnduceerd | |||||||||
toekomend | er zal geïnduceerd worden | er zal geïnduceerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geïnduceerd worden | er zou geïnduceerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geïnduceerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geïnduceerd worden | geïnduceerd te worden | ||||||||
toekomend | geïnduceerd zullen worden | geïnduceerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geïnduceerd zijn | geïnduceerd te zijn | ||||||||
toekomend | geïnduceerd zullen zijn | geïnduceerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geïnduceerd | wordt geïnduceerd | wordt geïnduceerd | wordt geïnduceerd | wordt geïnduceerd | worden geïnduceerd | worden geïnduceerd | worden geïnduceerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geïnduceerd | werd geïnduceerd | werd geïnduceerd | werdt geïnduceerd | werd geïnduceerd | werden geïnduceerd | werden geïnduceerd | werden geïnduceerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geïnduceerd worden | zult geïnduceerd worden | zult geïnduceerd worden | zult geïnduceerd worden | zal geïnduceerd worden | zullen geïnduceerd worden | zullen geïnduceerd worden | zullen geïnduceerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geïnduceerd worden | zou geïnduceerd worden | zou/zoudt geïnduceerd worden | zoudt geïnduceerd worden | zou geïnduceerd worden | zouden geïnduceerd worden | zouden geïnduceerd worden | zouden geïnduceerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geïnduceerd | bent geïnduceerd | bent/is geïnduceerd | zijt geïnduceerd | is geïnduceerd | zijn geïnduceerd | zijn geïnduceerd | zijn geïnduceerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geïnduceerd | was geïnduceerd | was geïnduceerd | waart geïnduceerd | was geïnduceerd | waren geïnduceerd | waren geïnduceerd | waren geïnduceerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïnduceerd zijn | zult geïnduceerd zijn | zult geïnduceerd zijn | zult geïnduceerd zijn | zal geïnduceerd zijn | zullen geïnduceerd zijn | zullen geïnduceerd zijn | zullen geïnduceerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïnduceerd zijn | zou geïnduceerd zijn | zou/zoudt geïnduceerd zijn | zoudt geïnduceerd zijn | zou geïnduceerd zijn | zouden geïnduceerd zijn | zouden geïnduceerd zijn | zouden geïnduceerd zijn |