inchecken/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van inchecken
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		inchecken			in te checken
	toekomend		zullen inchecken in zullen checken			te zullen inchecken in te zullen checken
voltooid	tegenwoordig		hebben ingecheckt			te hebben ingecheckt
	toekomend		ingecheckt zullen hebben			ingecheckt te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	incheckend		ingecheckt			ev. check in	mv. verouderd checkt in	checke in (bijzin) inchecke
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	check in	checkt in	checkt in	checkt in	checkt in	checken in	checken in	checken in
verleden (o.v.t.)	checkte in	checkte in	checkte in	checkte in	checkte in	checkten in	checkten in	checkten in
toekomend (o.t.t.t.)	zal inchecken	zult/zal inchecken	zult/zal inchecken	zult inchecken	zal inchecken	zullen inchecken	zullen inchecken	zullen inchecken
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou inchecken	zou inchecken	zou(dt) inchecken	zoudt inchecken	zou inchecken	zouden inchecken	zouden inchecken	zouden inchecken
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	incheck	incheckt	incheckt	incheckt	incheckt	inchecken	inchecken	inchecken
verleden (o.v.t.)	incheckte	incheckte	incheckte	incheckte	incheckte	incheckten	incheckten	incheckten
toekomend (o.t.t.t.)	zal inchecken in zal checken	zult/zal inchecken in zult/zal checken	zult/zal inchecken in zult/zal checken	zult inchecken in zult checken	zal inchecken in zal checken	zullen inchecken in zullen checken	zullen inchecken in zullen checken	zullen inchecken in zullen checken
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou inchecken in zou checken	zou inchecken in zou checken	zou(dt) inchecken in zou(dt) checken	zoudt inchecken in zoudt checken	zou inchecken in zou checken	zouden inchecken in zouden checken	zouden inchecken in zouden checken	zouden inchecken in zouden checken
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb ingecheckt	hebt ingecheckt	hebt/heeft ingecheckt	hebt ingecheckt	heeft ingecheckt	hebben ingecheckt	hebben ingecheckt	hebben ingecheckt
verleden (v.v.t.)	had ingecheckt	had ingecheckt	had ingecheckt	hadt ingecheckt	had ingecheckt	hadden ingecheckt	hadden ingecheckt	hadden ingecheckt
toekomend (v.t.t.t.)	zal ingecheckt hebben	zal/zult ingecheckt hebben	zult/zal ingecheckt hebben	zult ingecheckt hebben	zal ingecheckt hebben	zullen ingecheckt hebben	zullen ingecheckt hebben	zullen ingecheckt hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ingecheckt hebben	zou ingecheckt hebben	zou/zoudt ingecheckt hebben	zoudt ingecheckt hebben	zou ingecheckt hebben	zouden ingecheckt hebben	zouden ingecheckt hebben	zouden ingecheckt hebben
onpersoonlijke lijdende vorm ingecheckt worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt ingecheckt				er is ingecheckt
verleden	er werd ingecheckt				er was ingecheckt
toekomend	er zal ingecheckt worden				er zal ingecheckt zijn
voorwaardelijk	er zou ingecheckt worden				er zou ingecheckt zijn
lijdende vorm ingecheckt worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		ingecheckt worden			ingecheckt te worden
	toekomend		ingecheckt zullen worden			ingecheckt te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		ingecheckt zijn			ingecheckt te zijn
	toekomend		ingecheckt zullen zijn			ingecheckt te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word ingecheckt	wordt ingecheckt	wordt ingecheckt	wordt ingecheckt	wordt ingecheckt	worden ingecheckt	worden ingecheckt	worden ingecheckt
verleden (o.v.t.)	werd ingecheckt	werd ingecheckt	werd ingecheckt	werdt ingecheckt	werd ingecheckt	werden ingecheckt	werden ingecheckt	werden ingecheckt
toekomend (o.t.t.t.)	zal ingecheckt worden	zult ingecheckt worden	zult ingecheckt worden	zult ingecheckt worden	zal ingecheckt worden	zullen ingecheckt worden	zullen ingecheckt worden	zullen ingecheckt worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou ingecheckt worden	zou ingecheckt worden	zou/zoudt ingecheckt worden	zoudt ingecheckt worden	zou ingecheckt worden	zouden ingecheckt worden	zouden ingecheckt worden	zouden ingecheckt worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben ingecheckt	bent ingecheckt	bent/is ingecheckt	zijt ingecheckt	is ingecheckt	zijn ingecheckt	zijn ingecheckt	zijn ingecheckt
verleden (v.v.t.)	was ingecheckt	was ingecheckt	was ingecheckt	waart ingecheckt	was ingecheckt	waren ingecheckt	waren ingecheckt	waren ingecheckt
toekomend (v.t.t.t.)	zal ingecheckt zijn	zult ingecheckt zijn	zult ingecheckt zijn	zult ingecheckt zijn	zal ingecheckt zijn	zullen ingecheckt zijn	zullen ingecheckt zijn	zullen ingecheckt zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ingecheckt zijn	zou ingecheckt zijn	zou/zoudt ingecheckt zijn	zoudt ingecheckt zijn	zou ingecheckt zijn	zouden ingecheckt zijn	zouden ingecheckt zijn	zouden ingecheckt zijn