incheckt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·checkt

Werkwoord

vervoeging van
inchecken

incheckt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inchecken
    • ... dat jij incheckt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inchecken
    • ... dat hij incheckt.