hagedis

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Hagedis


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ha·ge·dis
Woordherkomst en -opbouw
  • van Middelnederlands egedisse / haghedisse, in de betekenis van ‘hagedisachtige’ aangetroffen vanaf 1301; uit West-Germaans *agwi-þehsō(n) of *-þahs(i)jō(n), samenstelling van *agwi- ‘hagedis, slang’ +‎ *þahsiō ‘bijl’ (vgl. Oudengels þeox ‘speer’, Duits Dechse "bijl, dissel", uit Indo-Europees *h₁ógʷʰis- ‘slang’ + *teḱs- ‘houwen’. Evenals Nederduits Eevtask(e), Duits Eidechse en Oudengels āþexe [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord hagedis hagedissen
verkleinwoord hagedisje hagedisjes

Zelfstandig naamwoord

de hagedisv

  1. (reptielen) langstaartig, geschubd reptiel uit de onderorde Lacertilia op Wikispecies (Sauria)
     Duikende vogels, mieren, hagedissen en het onophoudelijke gezang van de krekels. Alles was nieuw voor me en ik nam het allemaal in me op als een kind op zijn eerste schooldag.[4]
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen