giechelen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van giechelen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		giechelen			te giechelen
	toekomend		zullen giechelen			te zullen giechelen
voltooid	tegenwoordig		hebben gegiecheld			te hebben gegiecheld
	toekomend		gegiecheld zullen hebben			gegiecheld te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	giechelend		gegiecheld			ev. giechel	mv. verouderd giechelt	giechele
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	giechel	giechelt	giechelt	giechelt	giechelt	giechelen	giechelen	giechelen
verleden (o.v.t.)	giechelde	giechelde	giechelde	giechelde	giechelde	giechelden	giechelden	giechelden
toekomend (o.t.t.t.)	zal giechelen	zult/zal giechelen	zult/zal giechelen	zult giechelen	zal giechelen	zullen giechelen	zullen giechelen	zullen giechelen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou giechelen	zou giechelen	zou(dt) giechelen	zoudt giechelen	zou giechelen	zouden giechelen	zouden giechelen	zouden giechelen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gegiecheld	hebt gegiecheld	hebt/heeft gegiecheld	hebt gegiecheld	heeft gegiecheld	hebben gegiecheld	hebben gegiecheld	hebben gegiecheld
verleden (v.v.t.)	had gegiecheld	had gegiecheld	had gegiecheld	hadt gegiecheld	had gegiecheld	hadden gegiecheld	hadden gegiecheld	hadden gegiecheld
toekomend (v.t.t.t.)	zal gegiecheld hebben	zal/zult gegiecheld hebben	zult/zal gegiecheld hebben	zult gegiecheld hebben	zal gegiecheld hebben	zullen gegiecheld hebben	zullen gegiecheld hebben	zullen gegiecheld hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gegiecheld hebben	zou gegiecheld hebben	zou/zoudt gegiecheld hebben	zoudt gegiecheld hebben	zou gegiecheld hebben	zouden gegiecheld hebben	zouden gegiecheld hebben	zouden gegiecheld hebben