entiteit
Uiterlijk
- en·ti·teit
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘het wezenlijke’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- Afgeleid van het Middeleeuwslatijns entitas, van het Latijnse tegenwoordig deelwoord esse, "zijn" + met het achtervoegsel -iteit
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | entiteit | entiteiten |
verkleinwoord | entiteitje | entiteitjes |
de entiteit v
- Een unieke individuele eenheid van bestaan. Dit is vaak in verwijzing naar organisaties die geen fysieke vorm bevatten.
- iets wat wezenlijk bestaat
- (informatica) een mens, dier of ding waaraan men eigenschappen kan toekennen (attributen) en waarvan deze informatie kan worden opgeslagen b.v. in tabellen
- Het woord entiteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "entiteit" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "entiteit" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be