daad
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- daad
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘handeling’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | daad | daden |
verkleinwoord | daadje | daadjes |
Zelfstandig naamwoord
- (palindroom) bewust gepleegde handeling, doelgericht
- ▸ Een verwaande kwast die als grootste hobby interessant doen en opscheppen had. Bij voorkeur over zijn eigen daden.[2]
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- op heter daad betrappen
iemand betrappen op een misdaad terwijl hij bezig is
- (juridisch) onrechtmatige daad
een daad die schade veroorzaakt heeft, waarvoor men een schadevergoeding zal moeten betalen
- iemand met raad en daad bijstaan
iemand helpen, niet alleen met advies maar ook door handelen
- de daad bij het woord voegen
direct doen wat je belooft
- • ik ben er he-le-maal klaar mee. 'De daaropvolgende ingesprektoon gaf aan dat Heleen Kronenberg de daad letterlijk bij het woord voegde. [3]
- een goede daad doen
iets goeds doen
- een daad stellen
iets doen om te laten zien dat je het serieus meent
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. bewust gepleegde handeling
Gangbaarheid
- Het woord daad staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "daad" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ "daad" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ “ (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Suzanne Vermeer: All-inclusive 2008
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be