deed
Uiterlijk
- deed
vervoeging van |
---|
doen |
deed
- enkelvoud verleden tijd van doen
- Ik deed.
- Jij deed.
- Hij, zij, het deed.
- Ik deed.
- ▸ Ze trokken langzaam hun kleren uit, ze deed niet eens alsof ze weerstand bood, maar toen ze alleen nog haar hemd en onderbroek aanhad, verontschuldigde ze zich en ging naar de badkamer om iets te doen, plassen of een pessarium indoen of wat het ook kon zijn.[1]
- dede (verouderd)
- "deed" is een palindroom
- Het woord deed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "deed" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Blauwe ster” (2016), Uitgeverij Prometheus
, ISBN 9789044628265
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- WikiWoordenboek:Pagina's die ISBN magische koppelingen gebruiken
- Palindroom in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 97 %
- Prevalentie Vlaanderen 92 %