crediteur
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- cre·di·teur
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van crediteren met het achtervoegsel -eur [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | crediteur | crediteuren crediteurs |
verkleinwoord | crediteurtje | crediteurtjes |
Zelfstandig naamwoord
crediteur m
- (boekhouding) iemand aan wie iemand iets (meestal geld) verschuldigd is
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- crediteurenadministratie, crediteurenbank, crediteurenbestand, crediteurenfactuur, crediteurengegevens, crediteurenland, crediteurenlijst, crediteurennummer, crediteurenportefeuille, crediteurenvergadering, crediteurstaat
Verwante begrippen
- credit, crediteren, creditering
- mannelijke vorm van creditrice
Anagrammen
Vertalingen
1. iemand aan wie iemand iets (meestal geld) verschuldigd is
Gangbaarheid
- Het woord crediteur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "crediteur" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ crediteur op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be