bosbes

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bos·bes
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bosbes bosbessen
verkleinwoord bosbesje bosbesjes

Zelfstandig naamwoord

bosbes v/m

  1. (plantkunde) plant uit het geslacht Vaccinium op Wikispecies
  2. (plantkunde) Vaccinium myrtillus op Wikispecies wilde bessendragende struik in Europa
  3. (fruit) de vrucht van Vaccinium myrtillus op Wikispecies
     Dagenlang liep ik door bergweides die bezaaid waren met ontelbare bosbessenstruiken. Om de haverklap stopte ik om de zoete bessen te plukken waardoor mijn handen paars kleurden van hun sap. Ik at er zoveel dat ik misselijk werd en binnen de kortste keren last van mijn maag kreeg. Kennelijk is een overdosis bosbessen niet gezond.[2]
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen


Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. bosbes op website: Etymologiebank.nl
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be