Naar inhoud springen

bitch

Uit WikiWoordenboek
  • bitch
enkelvoud meervoud
naamwoord bitch bitches
verkleinwoord - -

de bitchv

  1. (pejoratief) (vulgair) (jongerentaal) vrouw
  2. (scheldwoord) agressieve vrouw
     'Bitch.' Grof taalgebruik was nooit haar ding geweest.[2]
  3. (als geuzennaam) zelfbewuste vrouw
  4. (figuurlijk) lastig probleem, vervelende situatie
vervoeging van
bitchen

bitch

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bitchen
    • Ik bitch. 
  2. gebiedende wijs van bitchen
    • Bitch! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bitchen
    • Bitch je? 
93 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[3]


  • Ontwikkeld uit Oudengels bicce, mogelijk ontleend aan Oudnoords bikkja (verg. Noors bikkjehond”, vteef”), niet aangetroffen in andere Westgermaanse talen (of Gotisch), noch is de relatie met Frans biche “hinde” (uit Oudfrans bisse) duidelijk. [1] Verwantschap met Nederlands bikken “hakken” is qua betekenis weinig aannemelijk.
enkelvoud meervoud
bitch bitches

bitch

  1. (dierkunde) teef; vrouwtje van bepaalde diersoorten met name honden
  2. (scheldwoord) (verouderd) promiscue vrouw, slet
  3. (scheldwoord) teef, denigrerende aanduiding voor een onaangename vrouw
  4. (vulgair) vrouw (in het algemeen)
  5. (pejoratief) (lhbt) man die zich vrouwelijk gedraagt of opstelt
  6. (vulgair) (figuurlijk) iets vervelends, kut
    «Karma's a bitch
    Karma is kut (straft af).
vervoeging
onbepaalde wijs to  bitch 
he/she/it  bitches 
verleden tijd  bitched 
voltooid
deelwoord
 bitched 
onvoltooid
deelwoord
 bitching 
gebiedende wijs  bitch 

bitch

  1. (vulgair) onovergankelijk zich als een onaangename vrouw opstellen
  2. (vulgair) onovergankelijk voortdurend (kwaadaardig) zeuren, klagen over onbeduidende zaken
  3. (vulgair) overgankelijk bederven, kapotmaken
  1. Bronlink Weblink bron bitch in: Oxford English Dctionary, second edition (1989) op oed.com