bezweren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van bezweren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		bezweren			te bezweren
	toekomend		zullen bezweren			te zullen bezweren
voltooid	tegenwoordig		hebben bezworen			te hebben bezworen
	toekomend		bezworen zullen hebben			bezworen te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	bezwerend		bezworen			ev. bezweer	mv. verouderd bezweert	bezwere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	bezweer	bezweert	bezweert	bezweert	bezweert	bezweren	bezweren	bezweren
verleden (o.v.t.)	bezwoer	bezwoer	bezwoer	bezwoer	bezwoer	bezwoeren	bezwoeren	bezwoeren
toekomend (o.t.t.t.)	zal bezweren	zult/zal bezweren	zult/zal bezweren	zult bezweren	zal bezweren	zullen bezweren	zullen bezweren	zullen bezweren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou bezweren	zou bezweren	zou(dt) bezweren	zoudt bezweren	zou bezweren	zouden bezweren	zouden bezweren	zouden bezweren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb bezworen	hebt bezworen	hebt/heeft bezworen	hebt bezworen	heeft bezworen	hebben bezworen	hebben bezworen	hebben bezworen
verleden (v.v.t.)	had bezworen	had bezworen	had bezworen	hadt bezworen	had bezworen	hadden bezworen	hadden bezworen	hadden bezworen
toekomend (v.t.t.t.)	zal bezworen hebben	zal/zult bezworen hebben	zult/zal bezworen hebben	zult bezworen hebben	zal bezworen hebben	zullen bezworen hebben	zullen bezworen hebben	zullen bezworen hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou bezworen hebben	zou bezworen hebben	zou/zoudt bezworen hebben	zoudt bezworen hebben	zou bezworen hebben	zouden bezworen hebben	zouden bezworen hebben	zouden bezworen hebben
onpersoonlijke lijdende vorm bezworen worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt bezworen				er is bezworen
verleden	er werd bezworen				er was bezworen
toekomend	er zal bezworen worden				er zal bezworen zijn
voorwaardelijk	er zou bezworen worden				er zou bezworen zijn
lijdende vorm bezworen worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		bezworen worden			bezworen te worden
	toekomend		bezworen zullen worden			bezworen te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		bezworen zijn			bezworen te zijn
	toekomend		bezworen zullen zijn			bezworen te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word bezworen	wordt bezworen	wordt bezworen	wordt bezworen	wordt bezworen	worden bezworen	worden bezworen	worden bezworen
verleden (o.v.t.)	werd bezworen	werd bezworen	werd bezworen	werdt bezworen	werd bezworen	werden bezworen	werden bezworen	werden bezworen
toekomend (o.t.t.t.)	zal bezworen worden	zult bezworen worden	zult bezworen worden	zult bezworen worden	zal bezworen worden	zullen bezworen worden	zullen bezworen worden	zullen bezworen worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou bezworen worden	zou bezworen worden	zou/zoudt bezworen worden	zoudt bezworen worden	zou bezworen worden	zouden bezworen worden	zouden bezworen worden	zouden bezworen worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben bezworen	bent bezworen	bent/is bezworen	zijt bezworen	is bezworen	zijn bezworen	zijn bezworen	zijn bezworen
verleden (v.v.t.)	was bezworen	was bezworen	was bezworen	waart bezworen	was bezworen	waren bezworen	waren bezworen	waren bezworen
toekomend (v.t.t.t.)	zal bezworen zijn	zult bezworen zijn	zult bezworen zijn	zult bezworen zijn	zal bezworen zijn	zullen bezworen zijn	zullen bezworen zijn	zullen bezworen zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou bezworen zijn	zou bezworen zijn	zou/zoudt bezworen zijn	zoudt bezworen zijn	zou bezworen zijn	zouden bezworen zijn	zouden bezworen zijn	zouden bezworen zijn