angstvallig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • angst·val·lig
Woordherkomst en -opbouw
  • Samenstellende afleiding van angst en de stam van vallen met het achtervoegsel -ig [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen angstvallig angstvalliger angstvalligst
verbogen angstvallige angstvalligere angstvalligste
partitief angstvalligs angstvalligers -

Bijvoeglijk naamwoord

angstvallig

  1. schrikachtig, bangelijk
    • Er viel een angstvallige stilte. 
  2. zorgvuldig tot in kleinigheden
    • Hij is een angstvallig persoon. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen