ama

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ama
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘alleenstaande minderjarige asielzoeker’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1993 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord ama ama's
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

ama m

  1. (afkorting) alleenstaande minderjarige asielzoeker
Hyponiemen

Gangbaarheid

34 % van de Nederlanders;
17 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen


Frans

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw

Bijwoord

ama

  1. (chattaal) naar mijn mening
    «ama y ras (A mon avis il n'y a rien à signaler.)»
    Volgens mij is er niets op te merken. [1]

Verwijzingen


Guarani

Zelfstandig naamwoord

ama

  1. regen


Tagalog

Zelfstandig naamwoord

ama

  1. vader


Talossaans

enkelvoud meervoud
ama amas

Zelfstandig naamwoord

ama v

  1. (familie) grootmoeder


Turks

Bijwoord

ama

  1. echter, maar


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
amar

ama

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van amar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van amar