asielzoeker

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • asiel·zoe·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord asielzoeker asielzoekers
verkleinwoord asielzoekertje asielzoekertjes

Zelfstandig naamwoord

de asielzoekerm

  1. iemand die asiel zoekt buiten zijn eigen land omdat hij in zijn eigen land wordt bedreigd
    • Nederland moet soms asielzoekers weigeren. 
    • Asielzoekers kunnen zich beroepen op het vluchtelingenverdrag van 1951. 
     Staatssecretaris Van der Burg schrijft aan de Tweede Kamer dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) een hotel in Albergen heeft gekocht. Al sinds april wordt met de gemeente gesproken over opvang van asielzoekers in dat gebouw, maar tot een akkoord is het niet gekomen.[1]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 16 augustus 2022 Weblink bron “Kabinet passeert voor het eerst gemeente: vergunning voor azc in hotel” (16 augustus 2018), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be