aliëneren/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van aliëneren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aliëneren | te aliëneren | ||||||||
toekomend | zullen aliëneren | te zullen aliëneren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gealiëneerd | te hebben gealiëneerd | ||||||||
toekomend | gealiëneerd zullen hebben | gealiëneerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
aliënerend | gealiëneerd | ev. aliëneer |
mv. verouderd aliëneert |
aliënere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | aliëneer | aliëneert | aliëneert | aliëneert | aliëneert | aliëneren | aliëneren | aliëneren | |||
verleden (o.v.t.) | aliëneerde | aliëneerde | aliëneerde | aliëneerde | aliëneerde | aliëneerden | aliëneerden | aliëneerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aliëneren | zult/zal aliëneren | zult/zal aliëneren | zult aliëneren | zal aliëneren | zullen aliëneren | zullen aliëneren | zullen aliëneren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aliëneren | zou aliëneren | zou(dt) aliëneren | zoudt aliëneren | zou aliëneren | zouden aliëneren | zouden aliëneren | zouden aliëneren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gealiëneerd | hebt gealiëneerd | hebt/heeft gealiëneerd | hebt gealiëneerd | heeft gealiëneerd | hebben gealiëneerd | hebben gealiëneerd | hebben gealiëneerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gealiëneerd | had gealiëneerd | had gealiëneerd | hadt gealiëneerd | had gealiëneerd | hadden gealiëneerd | hadden gealiëneerd | hadden gealiëneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gealiëneerd hebben | zal/zult gealiëneerd hebben | zult/zal gealiëneerd hebben | zult gealiëneerd hebben | zal gealiëneerd hebben | zullen gealiëneerd hebben | zullen gealiëneerd hebben | zullen gealiëneerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gealiëneerd hebben | zou gealiëneerd hebben | zou/zoudt gealiëneerd hebben | zoudt gealiëneerd hebben | zou gealiëneerd hebben | zouden gealiëneerd hebben | zouden gealiëneerd hebben | zouden gealiëneerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gealiëneerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gealiëneerd | er is gealiëneerd | |||||||||
verleden | er werd gealiëneerd | er was gealiëneerd | |||||||||
toekomend | er zal gealiëneerd worden | er zal gealiëneerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gealiëneerd worden | er zou gealiëneerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gealiëneerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gealiëneerd worden | gealiëneerd te worden | ||||||||
toekomend | gealiëneerd zullen worden | gealiëneerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gealiëneerd zijn | gealiëneerd te zijn | ||||||||
toekomend | gealiëneerd zullen zijn | gealiëneerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gealiëneerd | wordt gealiëneerd | wordt gealiëneerd | wordt gealiëneerd | wordt gealiëneerd | worden gealiëneerd | worden gealiëneerd | worden gealiëneerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gealiëneerd | werd gealiëneerd | werd gealiëneerd | werdt gealiëneerd | werd gealiëneerd | werden gealiëneerd | werden gealiëneerd | werden gealiëneerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gealiëneerd worden | zult gealiëneerd worden | zult gealiëneerd worden | zult gealiëneerd worden | zal gealiëneerd worden | zullen gealiëneerd worden | zullen gealiëneerd worden | zullen gealiëneerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gealiëneerd worden | zou gealiëneerd worden | zou/zoudt gealiëneerd worden | zoudt gealiëneerd worden | zou gealiëneerd worden | zouden gealiëneerd worden | zouden gealiëneerd worden | zouden gealiëneerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gealiëneerd | bent gealiëneerd | bent/is gealiëneerd | zijt gealiëneerd | is gealiëneerd | zijn gealiëneerd | zijn gealiëneerd | zijn gealiëneerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gealiëneerd | was gealiëneerd | was gealiëneerd | waart gealiëneerd | was gealiëneerd | waren gealiëneerd | waren gealiëneerd | waren gealiëneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gealiëneerd zijn | zult gealiëneerd zijn | zult gealiëneerd zijn | zult gealiëneerd zijn | zal gealiëneerd zijn | zullen gealiëneerd zijn | zullen gealiëneerd zijn | zullen gealiëneerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gealiëneerd zijn | zou gealiëneerd zijn | zou/zoudt gealiëneerd zijn | zoudt gealiëneerd zijn | zou gealiëneerd zijn | zouden gealiëneerd zijn | zouden gealiëneerd zijn | zouden gealiëneerd zijn |