afzoenen/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van afzoenen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afzoenen | af te zoenen | ||||||||
toekomend | zullen afzoenen af zullen zoenen |
te zullen afzoenen af te zullen zoenen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgezoend | te hebben afgezoend | ||||||||
toekomend | afgezoend zullen hebben | afgezoend te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
afzoenend | afgezoend | ev. zoen af |
mv. verouderd zoent af |
zoene af (bijzin) afzoene | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | zoen af | zoent af | zoent af | zoent af | zoent af | zoenen af | zoenen af | zoenen af | |||
verleden (o.v.t.) | zoende af | zoende af | zoende af | zoende af | zoende af | zoenden af | zoenden af | zoenden af | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afzoenen | zult/zal afzoenen | zult/zal afzoenen | zult afzoenen | zal afzoenen | zullen afzoenen | zullen afzoenen | zullen afzoenen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afzoenen | zou afzoenen | zou(dt) afzoenen | zoudt afzoenen | zou afzoenen | zouden afzoenen | zouden afzoenen | zouden afzoenen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | afzoen | afzoent | afzoent | afzoent | afzoent | afzoenen | afzoenen | afzoenen | |||
verleden (o.v.t.) | afzoende | afzoende | afzoende | afzoende | afzoende | afzoenden | afzoenden | afzoenden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afzoenen af zal zoenen |
zult/zal afzoenen af zult/zal zoenen |
zult/zal afzoenen af zult/zal zoenen |
zult afzoenen af zult zoenen |
zal afzoenen af zal zoenen |
zullen afzoenen af zullen zoenen |
zullen afzoenen af zullen zoenen |
zullen afzoenen af zullen zoenen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afzoenen af zou zoenen |
zou afzoenen af zou zoenen |
zou(dt) afzoenen af zou(dt) zoenen |
zoudt afzoenen af zoudt zoenen |
zou afzoenen af zou zoenen |
zouden afzoenen af zouden zoenen |
zouden afzoenen af zouden zoenen |
zouden afzoenen af zouden zoenen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgezoend | hebt afgezoend | hebt/heeft afgezoend | hebt afgezoend | heeft afgezoend | hebben afgezoend | hebben afgezoend | hebben afgezoend | |||
verleden (v.v.t.) | had afgezoend | had afgezoend | had afgezoend | hadt afgezoend | had afgezoend | hadden afgezoend | hadden afgezoend | hadden afgezoend | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgezoend hebben | zal/zult afgezoend hebben | zult/zal afgezoend hebben | zult afgezoend hebben | zal afgezoend hebben | zullen afgezoend hebben | zullen afgezoend hebben | zullen afgezoend hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgezoend hebben | zou afgezoend hebben | zou/zoudt afgezoend hebben | zoudt afgezoend hebben | zou afgezoend hebben | zouden afgezoend hebben | zouden afgezoend hebben | zouden afgezoend hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm afgezoend worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt afgezoend | er is afgezoend | |||||||||
verleden | er werd afgezoend | er was afgezoend | |||||||||
toekomend | er zal afgezoend worden | er zal afgezoend zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou afgezoend worden | er zou afgezoend zijn | |||||||||
lijdende vorm afgezoend worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afgezoend worden | afgezoend te worden | ||||||||
toekomend | afgezoend zullen worden | afgezoend te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | afgezoend zijn | afgezoend te zijn | ||||||||
toekomend | afgezoend zullen zijn | afgezoend te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word afgezoend | wordt afgezoend | wordt afgezoend | wordt afgezoend | wordt afgezoend | worden afgezoend | worden afgezoend | worden afgezoend | |||
verleden (o.v.t.) | werd afgezoend | werd afgezoend | werd afgezoend | werdt afgezoend | werd afgezoend | werden afgezoend | werden afgezoend | werden afgezoend | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afgezoend worden | zult afgezoend worden | zult afgezoend worden | zult afgezoend worden | zal afgezoend worden | zullen afgezoend worden | zullen afgezoend worden | zullen afgezoend worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afgezoend worden | zou afgezoend worden | zou/zoudt afgezoend worden | zoudt afgezoend worden | zou afgezoend worden | zouden afgezoend worden | zouden afgezoend worden | zouden afgezoend worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben afgezoend | bent afgezoend | bent/is afgezoend | zijt afgezoend | is afgezoend | zijn afgezoend | zijn afgezoend | zijn afgezoend | |||
verleden (v.v.t.) | was afgezoend | was afgezoend | was afgezoend | waart afgezoend | was afgezoend | waren afgezoend | waren afgezoend | waren afgezoend | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgezoend zijn | zult afgezoend zijn | zult afgezoend zijn | zult afgezoend zijn | zal afgezoend zijn | zullen afgezoend zijn | zullen afgezoend zijn | zullen afgezoend zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgezoend zijn | zou afgezoend zijn | zou/zoudt afgezoend zijn | zoudt afgezoend zijn | zou afgezoend zijn | zouden afgezoend zijn | zouden afgezoend zijn | zouden afgezoend zijn |