zwellen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van zwellen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		zwellen			te zwellen
	toekomend		zullen zwellen			te zullen zwellen
voltooid	tegenwoordig		zijn gezwollen			te zijn gezwollen
	toekomend		gezwollen zullen zijn			gezwollen te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	zwellend		gezwollen			ev. zwel	mv. verouderd zwelt	zwelle
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	zwel	zwelt	zwelt	zwelt	zwelt	zwellen	zwellen	zwellen
verleden (o.v.t.)	zwol	zwol	zwol	zwolt	zwol	zwollen	zwollen	zwollen
toekomend (o.t.t.t.)	zal zwellen	zult/zal zwellen	zult/zal zwellen	zult zwellen	zal zwellen	zullen zwellen	zullen zwellen	zullen zwellen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou zwellen	zou zwellen	zou(dt) zwellen	zoudt zwellen	zou zwellen	zouden zwellen	zouden zwellen	zouden zwellen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben gezwollen	bent gezwollen	bent/is gezwollen	zijt gezwollen	is gezwollen	zijn gezwollen	zijn gezwollen	zijn gezwollen
verleden (v.v.t.)	was gezwollen	was gezwollen	was gezwollen	waart gezwollen	was gezwollen	waren gezwollen	waren gezwollen	waren gezwollen
toekomend (v.t.t.t.)	zal gezwollen zijn	zal/zult gezwollen zijn	zult/zal gezwollen zijn	zult gezwollen zijn	zal gezwollen zijn	zullen gezwollen zijn	zullen gezwollen zijn	zullen gezwollen zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gezwollen zijn	zou gezwollen zijn	zou/zoudt gezwollen zijn	zoudt gezwollen zijn	zou gezwollen zijn	zouden gezwollen zijn	zouden gezwollen zijn	zouden gezwollen zijn