Naar inhoud springen

zwellen

Uit WikiWoordenboek
  • zwel·len
  • In de betekenis van ‘uitzetten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1] [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zwellen
/'zʋɛlə(n)/
zwol
/zʋɔl/
gezwollen
/ɣə'zʋɔlə(n)/
klasse 3 volledig

zwellen

  1. ergatief in volume toenemen
    • Deze kunststof zwelt in aanraking met water. 
     Nu voelde hij hoe de schoonheid van het landschap zijn borstkas deed zwellen.[3]
     Mijn enkel begon danig te zwellen.[4]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]