voorkopen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van voorkopen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | voorkopen | voor te kopen | ||||||
toekomend | zullen voorkopen voor zullen kopen |
te zullen voorkopen voor te zullen kopen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben voorgekocht | te hebben voorgekocht | ||||||
toekomend | voorgekocht zullen hebben | voorgekocht te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
voorkopend | voorgekocht | ev. koop voor |
mv. verouderd koopt voor |
kope voor (bijzin) voorkope | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | koop voor | koopt voor | koopt voor | koopt voor | koopt voor | kopen voor | kopen voor | kopen voor | |
verleden (o.v.t.) | kocht voor | kocht voor | kocht voor | kocht voor | kocht voor | kochten voor | kochten voor | kochten voor | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal voorkopen | zult/zal voorkopen | zult/zal voorkopen | zult voorkopen | zal voorkopen | zullen voorkopen | zullen voorkopen | zullen voorkopen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voorkopen | zou voorkopen | zou(dt) voorkopen | zoudt voorkopen | zou voorkopen | zouden voorkopen | zouden voorkopen | zouden voorkopen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | voorkoop | voorkoopt | voorkoopt | voorkoopt | voorkoopt | voorkopen | voorkopen | voorkopen | |
verleden (o.v.t.) | voorkocht | voorkocht | voorkocht | voorkocht | voorkocht | voorkochten | voorkochten | voorkochten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal voorkopen voor zal kopen |
zult/zal voorkopen voor zult/zal kopen |
zult/zal voorkopen voor zult/zal kopen |
zult voorkopen voor zult kopen |
zal voorkopen voor zal kopen |
zullen voorkopen voor zullen kopen |
zullen voorkopen voor zullen kopen |
zullen voorkopen voor zullen kopen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voorkopen voor zou kopen |
zou voorkopen voor zou kopen |
zou(dt) voorkopen voor zou(dt) kopen |
zoudt voorkopen voor zoudt kopen |
zou voorkopen voor zou kopen |
zouden voorkopen voor zouden kopen |
zouden voorkopen voor zouden kopen |
zouden voorkopen voor zouden kopen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb voorgekocht | hebt voorgekocht | hebt/heeft voorgekocht | hebt voorgekocht | heeft voorgekocht | hebben voorgekocht | hebben voorgekocht | hebben voorgekocht | |
verleden (v.v.t.) | had voorgekocht | had voorgekocht | had voorgekocht | hadt voorgekocht | had voorgekocht | hadden voorgekocht | hadden voorgekocht | hadden voorgekocht | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal voorgekocht hebben | zal/zult voorgekocht hebben | zult/zal voorgekocht hebben | zult voorgekocht hebben | zal voorgekocht hebben | zullen voorgekocht hebben | zullen voorgekocht hebben | zullen voorgekocht hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou voorgekocht hebben | zou voorgekocht hebben | zou/zoudt voorgekocht hebben | zoudt voorgekocht hebben | zou voorgekocht hebben | zouden voorgekocht hebben | zouden voorgekocht hebben | zouden voorgekocht hebben |