verzieken/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van verzieken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verzieken | te verzieken | ||||||||
toekomend | zullen verzieken | te zullen verzieken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verziekt | te hebben verziekt | ||||||||
toekomend | verziekt zullen hebben | verziekt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verziekend | verziekt | ev. verziek |
mv. verouderd verziekt |
verzieke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verziek | verziekt | verziekt | verziekt | verziekt | verzieken | verzieken | verzieken | |||
verleden (o.v.t.) | verziekte | verziekte | verziekte | verziekte | verziekte | verziekten | verziekten | verziekten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verzieken | zult/zal verzieken | zult/zal verzieken | zult verzieken | zal verzieken | zullen verzieken | zullen verzieken | zullen verzieken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verzieken | zou verzieken | zou(dt) verzieken | zoudt verzieken | zou verzieken | zouden verzieken | zouden verzieken | zouden verzieken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verziekt | hebt verziekt | hebt/heeft verziekt | hebt verziekt | heeft verziekt | hebben verziekt | hebben verziekt | hebben verziekt | |||
verleden (v.v.t.) | had verziekt | had verziekt | had verziekt | hadt verziekt | had verziekt | hadden verziekt | hadden verziekt | hadden verziekt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verziekt hebben | zal/zult verziekt hebben | zult/zal verziekt hebben | zult verziekt hebben | zal verziekt hebben | zullen verziekt hebben | zullen verziekt hebben | zullen verziekt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verziekt hebben | zou verziekt hebben | zou/zoudt verziekt hebben | zoudt verziekt hebben | zou verziekt hebben | zouden verziekt hebben | zouden verziekt hebben | zouden verziekt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verziekt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verziekt | er is verziekt | |||||||||
verleden | er werd verziekt | er was verziekt | |||||||||
toekomend | er zal verziekt worden | er zal verziekt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verziekt worden | er zou verziekt zijn | |||||||||
lijdende vorm verziekt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verziekt worden | verziekt te worden | ||||||||
toekomend | verziekt zullen worden | verziekt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verziekt zijn | verziekt te zijn | ||||||||
toekomend | verziekt zullen zijn | verziekt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verziekt | wordt verziekt | wordt verziekt | wordt verziekt | wordt verziekt | worden verziekt | worden verziekt | worden verziekt | |||
verleden (o.v.t.) | werd verziekt | werd verziekt | werd verziekt | werdt verziekt | werd verziekt | werden verziekt | werden verziekt | werden verziekt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verziekt worden | zult verziekt worden | zult verziekt worden | zult verziekt worden | zal verziekt worden | zullen verziekt worden | zullen verziekt worden | zullen verziekt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verziekt worden | zou verziekt worden | zou/zoudt verziekt worden | zoudt verziekt worden | zou verziekt worden | zouden verziekt worden | zouden verziekt worden | zouden verziekt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verziekt | bent verziekt | bent/is verziekt | zijt verziekt | is verziekt | zijn verziekt | zijn verziekt | zijn verziekt | |||
verleden (v.v.t.) | was verziekt | was verziekt | was verziekt | waart verziekt | was verziekt | waren verziekt | waren verziekt | waren verziekt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verziekt zijn | zult verziekt zijn | zult verziekt zijn | zult verziekt zijn | zal verziekt zijn | zullen verziekt zijn | zullen verziekt zijn | zullen verziekt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verziekt zijn | zou verziekt zijn | zou/zoudt verziekt zijn | zoudt verziekt zijn | zou verziekt zijn | zouden verziekt zijn | zouden verziekt zijn | zouden verziekt zijn |