verachtvoudigen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van verachtvoudigen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verachtvoudigen | te verachtvoudigen | ||||||||
toekomend | zullen verachtvoudigen | te zullen verachtvoudigen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben[1]/zijn[2] verachtvoudigd | te hebben[1]/zijn[2] verachtvoudigd | ||||||||
toekomend | verachtvoudigd zullen hebben[1]/zijn[2] | verachtvoudigd te zullen hebben[1]/zijn[2] | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verachtvoudigend | verachtvoudigd | ev. verachtvoudig |
mv. verouderd verachtvoudigt |
verachtvoudige | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verachtvoudig | verachtvoudigt | verachtvoudigt | verachtvoudigt | verachtvoudigt | verachtvoudigen | verachtvoudigen | verachtvoudigen | |||
verleden (o.v.t.) | verachtvoudigde | verachtvoudigde | verachtvoudigde | verachtvoudigde | verachtvoudigde | verachtvoudigden | verachtvoudigden | verachtvoudigden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verachtvoudigen | zult/zal verachtvoudigen | zult/zal verachtvoudigen | zult verachtvoudigen | zal verachtvoudigen | zullen verachtvoudigen | zullen verachtvoudigen | zullen verachtvoudigen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verachtvoudigen | zou verachtvoudigen | zou(dt) verachtvoudigen | zoudt verachtvoudigen | zou verachtvoudigen | zouden verachtvoudigen | zouden verachtvoudigen | zouden verachtvoudigen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
onpersoonlijke lijdende vorm verachtvoudigd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verachtvoudigd | er is verachtvoudigd | |||||||||
verleden | er werd verachtvoudigd | er was verachtvoudigd | |||||||||
toekomend | er zal verachtvoudigd worden | er zal verachtvoudigd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verachtvoudigd worden | er zou verachtvoudigd zijn | |||||||||
lijdende vorm verachtvoudigd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verachtvoudigd worden | verachtvoudigd te worden | ||||||||
toekomend | verachtvoudigd zullen worden | verachtvoudigd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verachtvoudigd zijn | verachtvoudigd te zijn | ||||||||
toekomend | verachtvoudigd zullen zijn | verachtvoudigd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verachtvoudigd | wordt verachtvoudigd | wordt verachtvoudigd | wordt verachtvoudigd | wordt verachtvoudigd | worden verachtvoudigd | worden verachtvoudigd | worden verachtvoudigd | |||
verleden (o.v.t.) | werd verachtvoudigd | werd verachtvoudigd | werd verachtvoudigd | werdt verachtvoudigd | werd verachtvoudigd | werden verachtvoudigd | werden verachtvoudigd | werden verachtvoudigd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verachtvoudigd worden | zult verachtvoudigd worden | zult verachtvoudigd worden | zult verachtvoudigd worden | zal verachtvoudigd worden | zullen verachtvoudigd worden | zullen verachtvoudigd worden | zullen verachtvoudigd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verachtvoudigd worden | zou verachtvoudigd worden | zou/zoudt verachtvoudigd worden | zoudt verachtvoudigd worden | zou verachtvoudigd worden | zouden verachtvoudigd worden | zouden verachtvoudigd worden | zouden verachtvoudigd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verachtvoudigd | bent verachtvoudigd | bent/is verachtvoudigd | zijt verachtvoudigd | is verachtvoudigd | zijn verachtvoudigd | zijn verachtvoudigd | zijn verachtvoudigd | |||
verleden (v.v.t.) | was verachtvoudigd | was verachtvoudigd | was verachtvoudigd | waart verachtvoudigd | was verachtvoudigd | waren verachtvoudigd | waren verachtvoudigd | waren verachtvoudigd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verachtvoudigd zijn | zult verachtvoudigd zijn | zult verachtvoudigd zijn | zult verachtvoudigd zijn | zal verachtvoudigd zijn | zullen verachtvoudigd zijn | zullen verachtvoudigd zijn | zullen verachtvoudigd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verachtvoudigd zijn | zou verachtvoudigd zijn | zou/zoudt verachtvoudigd zijn | zoudt verachtvoudigd zijn | zou verachtvoudigd zijn | zouden verachtvoudigd zijn | zouden verachtvoudigd zijn | zouden verachtvoudigd zijn |