venster

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Venster met raam en ruit
Uitspraak
Woordafbreking
  • ven·ster
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘muuropening om lucht en licht door te laten’ voor het eerst aangetroffen in 1100.[1]
  • Middelnederlands venster(e), vinster(e), vroege ontlening aan Latijn fenestra.[2] Evenzo ontleend zijn Nederduits Finster, Duits Fenster, Fries finster en Oudengels fenester.
enkelvoud meervoud
naamwoord venster vensters
verkleinwoord venstertje venstertjes

Zelfstandig naamwoord

het venstero

  1. (techniek), (bouwkunde) een opening in de wand of muur van een gebouw, waardoor licht naar binnen kan, vaak voorzien van lucht- en waterdicht materiaal als glas
Opmerkingen
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Door een hennepen venster moeten kijken
opgehangen worden
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen