vensterreet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ven·ster·reet
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vensterreet vensterreten
verkleinwoord vensterreetje vensterreetjes

Zelfstandig naamwoord

vensterreet v/m [1]

  1. kier of spleet in een venster
      Het bevel in den Heksenhamer tot het uitkleeden en het scheren of afzengen van de beklaagde, opdat zij, door het behoud van eenig toovertuig of eenige tooverzalf, niet zoude wegvliegen, al ware het ook door eene vensterreet of het sleutelgat, werd stiptelijk uitgevoerd;[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “De Volksvriend 26(14)” (5 april 1884)