vensterluik

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

vensterluik
Uitspraak
Woordafbreking
  • ven·ster·luik
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vensterluik vensterluiken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het vensterluiko

  1. een schot waarmee men een venster aan de binnen- of buitenkant van een gebouw kan afsluiten
     De helft van zijn weg voerde onder schaduwrijke, over de straat hangende bomen, langs grillige, voornamelijk houten huisjes met steile scheve daken, traliehekjes, versierde poorten en houtsnijwerk op de raamlijsten en vensterluiken.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen