veil

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: vijl

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • veil
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘te koop’ voor het eerst aangetroffen in 1417 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord veil -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het veilo

  1. (plantkunde) Hedera helix op Wikispecies klimop
    • Een vloer van donzig mos; de doorgang wild gesierd
      Met geitenblad; het veil, dat aan de wanden zwiert, [4]
       
Hyponiemen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen veil veiler veilst
verbogen veile veilere veilste
partitief veils veilers -

Bijvoeglijk naamwoord

veil

  1. (verouderd) te koop, beschikbaar tegen geld
    «Zij was een veile deern.»
    Ze was een hoer.
  2. boosaardig, gemeen (eigenlijk: vijl)
Uitdrukkingen en gezegden
  • Iets veil hebben.
Iets te koop hebben.
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
veilen

veil

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van veilen
    • Ik veil. 
  2. gebiedende wijs van veilen
    • Veil! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van veilen
    • Veil je? 

Gangbaarheid

65 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen