uitvorsen
Uiterlijk
- uit·vor·sen
- samenstelling van uit bw en vorsen ww
uitvorsen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitvorsen |
vorste uit |
uitgevorst |
zwak -t | volledig |
- iets tot op de bodem onderzoeken
- Wat weten we per slot van rekening van God? Zijn beschikkingen zijn ondoorgrondelijk en zijn wegen onnaspeurlijk, zegt de bijbel. En in de apocriefe boeken staat: “Wij kunnen de diepten van 's mensen hart niet peilen noch ontdekken wat een mens denkt; hoe kunnen wij verwachten Gods bedoelingen te kunnen uitvorsen - God, die al die dingen heeft gemaakt?” [2]
- De spelers zijn speculanten. Dat komt van het Latijnse speculare, spieden, uitvorsen, door uitvragen iets te weten komen, een geheim blootleggen. Speculanten zijn altijd op zoek naar geheimen, kennis die een ander niet bezit. [3]
- uitvissen, navorsen, uitdokteren, uitvogelen, ontraadselen, navlooien, onderzoeken, navragen, uitdenken, redeneren, uitvragen, begluren, spieden
1. iets tot op de bodem onderzoeken
- Het woord uitvorsen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC J.L. Heldring 14 april 1995 De onbeantwoorde vraag
- ↑ NRC Adriaan Hiele 17 juli 2004 Vorstelijk beleggen (2)