navlooien

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·vlooi·en
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

navlooien [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
navlooien
vlooide na
nagevlooid
zwak -d volledig
  1. zorgvuldig onderzoeken
    • De Almelose kort gedingrechter Willem Hangelbroek ziet geen aanleiding de beslagen, die de (kandidaat)notarissen legden bij het navlooien van alle transacties, op te heffen. In de zitting bleek dat Lilly Vermijs inkomen (AOW en pensioen) heeft en houdt en dat zij op dit moment zo gezegd kan leven. [2] 
    • Enfin, ik moest dus oude jaargangen navlooien en begaf mij daartoe naar HP/De Tijd. Dat is op zich al een zinsbegoochelende ervaring. In de 22 jaar dat ik bij de Haagse Post werkte zetelde de redactie op wel zeven verschillende adressen, maar altijd binnen dezelfde vierkante kilometer van het centrum van Amsterdam. Het begrip ‘grachtengordel’ was zeer op ons van toepassing. Nu moest ik met de metro naar een industrieterrein en verdwaalde spoedig tussen tapijthallen, remises en brede kanalen. [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

80 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen