uitparkeren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van uitparkeren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		uitparkeren			uit te parkeren
	toekomend		zullen uitparkeren uit zullen parkeren			te zullen uitparkeren uit te zullen parkeren
voltooid	tegenwoordig		uitgeparkeerd			te uitgeparkeerd
	toekomend		uitgeparkeerd zullen			uitgeparkeerd te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	uitparkerend		uitgeparkeerd			ev. parkeer uit	mv. verouderd parkeert uit	parkere uit (bijzin) uitparkere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	parkeer uit	parkeert uit	parkeert uit	parkeert uit	parkeert uit	parkeren uit	parkeren uit	parkeren uit
verleden (o.v.t.)	parkeerde uit	parkeerde uit	parkeerde uit	parkeerde uit	parkeerde uit	parkeerden uit	parkeerden uit	parkeerden uit
toekomend (o.t.t.t.)	zal uitparkeren	zult/zal uitparkeren	zult/zal uitparkeren	zult uitparkeren	zal uitparkeren	zullen uitparkeren	zullen uitparkeren	zullen uitparkeren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou uitparkeren	zou uitparkeren	zou(dt) uitparkeren	zoudt uitparkeren	zou uitparkeren	zouden uitparkeren	zouden uitparkeren	zouden uitparkeren
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	uitparkeer	uitparkeert	uitparkeert	uitparkeert	uitparkeert	uitparkeren	uitparkeren	uitparkeren
verleden (o.v.t.)	uitparkeerde	uitparkeerde	uitparkeerde	uitparkeerde	uitparkeerde	uitparkeerden	uitparkeerden	uitparkeerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal uitparkeren uit zal parkeren	zult/zal uitparkeren uit zult/zal parkeren	zult/zal uitparkeren uit zult/zal parkeren	zult uitparkeren uit zult parkeren	zal uitparkeren uit zal parkeren	zullen uitparkeren uit zullen parkeren	zullen uitparkeren uit zullen parkeren	zullen uitparkeren uit zullen parkeren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou uitparkeren uit zou parkeren	zou uitparkeren uit zou parkeren	zou(dt) uitparkeren uit zou(dt) parkeren	zoudt uitparkeren uit zoudt parkeren	zou uitparkeren uit zou parkeren	zouden uitparkeren uit zouden parkeren	zouden uitparkeren uit zouden parkeren	zouden uitparkeren uit zouden parkeren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij