titelen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van titelen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		titelen			te titelen
	toekomend		zullen titelen			te zullen titelen
voltooid	tegenwoordig		hebben getiteld			te hebben getiteld
	toekomend		getiteld zullen hebben			getiteld te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	titelend		getiteld			ev. titel	mv. verouderd titelt	titele
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	titel	titelt	titelt	titelt	titelt	titelen	titelen	titelen
verleden (o.v.t.)	titelde	titelde	titelde	titelde	titelde	titelden	titelden	titelden
toekomend (o.t.t.t.)	zal titelen	zult/zal titelen	zult/zal titelen	zult titelen	zal titelen	zullen titelen	zullen titelen	zullen titelen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou titelen	zou titelen	zou(dt) titelen	zoudt titelen	zou titelen	zouden titelen	zouden titelen	zouden titelen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb getiteld	hebt getiteld	hebt/heeft getiteld	hebt getiteld	heeft getiteld	hebben getiteld	hebben getiteld	hebben getiteld
verleden (v.v.t.)	had getiteld	had getiteld	had getiteld	hadt getiteld	had getiteld	hadden getiteld	hadden getiteld	hadden getiteld
toekomend (v.t.t.t.)	zal getiteld hebben	zal/zult getiteld hebben	zult/zal getiteld hebben	zult getiteld hebben	zal getiteld hebben	zullen getiteld hebben	zullen getiteld hebben	zullen getiteld hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou getiteld hebben	zou getiteld hebben	zou/zoudt getiteld hebben	zoudt getiteld hebben	zou getiteld hebben	zouden getiteld hebben	zouden getiteld hebben	zouden getiteld hebben