somberen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van somberen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		somberen			te somberen
	toekomend		zullen somberen			te zullen somberen
voltooid	tegenwoordig		hebben gesomberd			te hebben gesomberd
	toekomend		gesomberd zullen hebben			gesomberd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	somberend		gesomberd			ev. somber	mv. verouderd sombert	sombere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	somber	sombert	sombert	sombert	sombert	somberen	somberen	somberen
verleden (o.v.t.)	somberde	somberde	somberde	somberde	somberde	somberden	somberden	somberden
toekomend (o.t.t.t.)	zal somberen	zult/zal somberen	zult/zal somberen	zult somberen	zal somberen	zullen somberen	zullen somberen	zullen somberen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou somberen	zou somberen	zou(dt) somberen	zoudt somberen	zou somberen	zouden somberen	zouden somberen	zouden somberen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gesomberd	hebt gesomberd	hebt/heeft gesomberd	hebt gesomberd	heeft gesomberd	hebben gesomberd	hebben gesomberd	hebben gesomberd
verleden (v.v.t.)	had gesomberd	had gesomberd	had gesomberd	hadt gesomberd	had gesomberd	hadden gesomberd	hadden gesomberd	hadden gesomberd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gesomberd hebben	zal/zult gesomberd hebben	zult/zal gesomberd hebben	zult gesomberd hebben	zal gesomberd hebben	zullen gesomberd hebben	zullen gesomberd hebben	zullen gesomberd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gesomberd hebben	zou gesomberd hebben	zou/zoudt gesomberd hebben	zoudt gesomberd hebben	zou gesomberd hebben	zouden gesomberd hebben	zouden gesomberd hebben	zouden gesomberd hebben