Naar inhoud springen

schaven

Uit WikiWoordenboek
  • scha·ven
  • In de betekenis van ‘gladmaken’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1] [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schaven
schaafde
geschaafd
zwak -d volledig

schaven

  1. overgankelijk gladmaken door middel van een schaaf
    • Kun je dat even voor mij schaven? 
  2. wederkerend verwonden door wegscheuring van de huid
    • Ik schaafde me gisteren. 
  3. overgankelijk door middel van een schaaf in plakjes snijden
    • Hij kon de kaas erg goed schaven. 

de schavenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord schaaf
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]