ronddelen/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van ronddelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ronddelen | rond te delen | ||||||||
toekomend | zullen ronddelen rond zullen delen |
te zullen ronddelen rond te zullen delen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben rondgedeeld | te hebben rondgedeeld | ||||||||
toekomend | rondgedeeld zullen hebben | rondgedeeld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ronddelend | rondgedeeld | ev. deel rond |
mv. verouderd deelt rond |
dele rond (bijzin) ronddele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | deel rond | deelt rond | deelt rond | deelt rond | deelt rond | delen rond | delen rond | delen rond | |||
verleden (o.v.t.) | deelde rond | deelde rond | deelde rond | deelde rond | deelde rond | deelden rond | deelden rond | deelden rond | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ronddelen | zult/zal ronddelen | zult/zal ronddelen | zult ronddelen | zal ronddelen | zullen ronddelen | zullen ronddelen | zullen ronddelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ronddelen | zou ronddelen | zou(dt) ronddelen | zoudt ronddelen | zou ronddelen | zouden ronddelen | zouden ronddelen | zouden ronddelen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | ronddeel | ronddeelt | ronddeelt | ronddeelt | ronddeelt | ronddelen | ronddelen | ronddelen | |||
verleden (o.v.t.) | ronddeelde | ronddeelde | ronddeelde | ronddeelde | ronddeelde | ronddeelden | ronddeelden | ronddeelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ronddelen rond zal delen |
zult/zal ronddelen rond zult/zal delen |
zult/zal ronddelen rond zult/zal delen |
zult ronddelen rond zult delen |
zal ronddelen rond zal delen |
zullen ronddelen rond zullen delen |
zullen ronddelen rond zullen delen |
zullen ronddelen rond zullen delen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ronddelen rond zou delen |
zou ronddelen rond zou delen |
zou(dt) ronddelen rond zou(dt) delen |
zoudt ronddelen rond zoudt delen |
zou ronddelen rond zou delen |
zouden ronddelen rond zouden delen |
zouden ronddelen rond zouden delen |
zouden ronddelen rond zouden delen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb rondgedeeld | hebt rondgedeeld | hebt/heeft rondgedeeld | hebt rondgedeeld | heeft rondgedeeld | hebben rondgedeeld | hebben rondgedeeld | hebben rondgedeeld | |||
verleden (v.v.t.) | had rondgedeeld | had rondgedeeld | had rondgedeeld | hadt rondgedeeld | had rondgedeeld | hadden rondgedeeld | hadden rondgedeeld | hadden rondgedeeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal rondgedeeld hebben | zal/zult rondgedeeld hebben | zult/zal rondgedeeld hebben | zult rondgedeeld hebben | zal rondgedeeld hebben | zullen rondgedeeld hebben | zullen rondgedeeld hebben | zullen rondgedeeld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou rondgedeeld hebben | zou rondgedeeld hebben | zou/zoudt rondgedeeld hebben | zoudt rondgedeeld hebben | zou rondgedeeld hebben | zouden rondgedeeld hebben | zouden rondgedeeld hebben | zouden rondgedeeld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm rondgedeeld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt rondgedeeld | er is rondgedeeld | |||||||||
verleden | er werd rondgedeeld | er was rondgedeeld | |||||||||
toekomend | er zal rondgedeeld worden | er zal rondgedeeld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou rondgedeeld worden | er zou rondgedeeld zijn | |||||||||
lijdende vorm rondgedeeld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | rondgedeeld worden | rondgedeeld te worden | ||||||||
toekomend | rondgedeeld zullen worden | rondgedeeld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | rondgedeeld zijn | rondgedeeld te zijn | ||||||||
toekomend | rondgedeeld zullen zijn | rondgedeeld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | — | — | — | — | wordt rondgedeeld | — | — | worden rondgedeeld | |||
verleden (o.v.t.) | — | — | — | — | werd rondgedeeld | — | — | werden rondgedeeld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | — | — | — | — | zal rondgedeeld worden | — | — | zullen rondgedeeld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | — | — | — | — | zou rondgedeeld worden | — | — | zouden rondgedeeld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | — | — | — | — | is rondgedeeld | — | — | zijn rondgedeeld | |||
verleden (v.v.t.) | — | — | — | — | was rondgedeeld | — | — | waren rondgedeeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | — | — | — | — | zal rondgedeeld zijn | — | — | zullen rondgedeeld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | — | — | — | — | zou rondgedeeld zijn | — | — | zouden rondgedeeld zijn |