resocialiseren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van resocialiseren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | resocialiseren | te resocialiseren | ||||||||
toekomend | zullen resocialiseren | te zullen resocialiseren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geresocialiseerd | te hebben geresocialiseerd | ||||||||
toekomend | geresocialiseerd zullen hebben | geresocialiseerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
resocialiserend | geresocialiseerd | ev. resocialiseer |
mv. verouderd resocialiseert |
resocialisere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | resocialiseer | resocialiseert | resocialiseert | resocialiseert | resocialiseert | resocialiseren | resocialiseren | resocialiseren | |||
verleden (o.v.t.) | resocialiseerde | resocialiseerde | resocialiseerde | resocialiseerde | resocialiseerde | resocialiseerden | resocialiseerden | resocialiseerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal resocialiseren | zult/zal resocialiseren | zult/zal resocialiseren | zult resocialiseren | zal resocialiseren | zullen resocialiseren | zullen resocialiseren | zullen resocialiseren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou resocialiseren | zou resocialiseren | zou(dt) resocialiseren | zoudt resocialiseren | zou resocialiseren | zouden resocialiseren | zouden resocialiseren | zouden resocialiseren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geresocialiseerd | hebt geresocialiseerd | hebt/heeft geresocialiseerd | hebt geresocialiseerd | heeft geresocialiseerd | hebben geresocialiseerd | hebben geresocialiseerd | hebben geresocialiseerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geresocialiseerd | had geresocialiseerd | had geresocialiseerd | hadt geresocialiseerd | had geresocialiseerd | hadden geresocialiseerd | hadden geresocialiseerd | hadden geresocialiseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geresocialiseerd hebben | zal/zult geresocialiseerd hebben | zult/zal geresocialiseerd hebben | zult geresocialiseerd hebben | zal geresocialiseerd hebben | zullen geresocialiseerd hebben | zullen geresocialiseerd hebben | zullen geresocialiseerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geresocialiseerd hebben | zou geresocialiseerd hebben | zou/zoudt geresocialiseerd hebben | zoudt geresocialiseerd hebben | zou geresocialiseerd hebben | zouden geresocialiseerd hebben | zouden geresocialiseerd hebben | zouden geresocialiseerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geresocialiseerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geresocialiseerd | er is geresocialiseerd | |||||||||
verleden | er werd geresocialiseerd | er was geresocialiseerd | |||||||||
toekomend | er zal geresocialiseerd worden | er zal geresocialiseerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geresocialiseerd worden | er zou geresocialiseerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geresocialiseerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geresocialiseerd worden | geresocialiseerd te worden | ||||||||
toekomend | geresocialiseerd zullen worden | geresocialiseerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geresocialiseerd zijn | geresocialiseerd te zijn | ||||||||
toekomend | geresocialiseerd zullen zijn | geresocialiseerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geresocialiseerd | wordt geresocialiseerd | wordt geresocialiseerd | wordt geresocialiseerd | wordt geresocialiseerd | worden geresocialiseerd | worden geresocialiseerd | worden geresocialiseerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geresocialiseerd | werd geresocialiseerd | werd geresocialiseerd | werdt geresocialiseerd | werd geresocialiseerd | werden geresocialiseerd | werden geresocialiseerd | werden geresocialiseerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geresocialiseerd worden | zult geresocialiseerd worden | zult geresocialiseerd worden | zult geresocialiseerd worden | zal geresocialiseerd worden | zullen geresocialiseerd worden | zullen geresocialiseerd worden | zullen geresocialiseerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geresocialiseerd worden | zou geresocialiseerd worden | zou/zoudt geresocialiseerd worden | zoudt geresocialiseerd worden | zou geresocialiseerd worden | zouden geresocialiseerd worden | zouden geresocialiseerd worden | zouden geresocialiseerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geresocialiseerd | bent geresocialiseerd | bent/is geresocialiseerd | zijt geresocialiseerd | is geresocialiseerd | zijn geresocialiseerd | zijn geresocialiseerd | zijn geresocialiseerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geresocialiseerd | was geresocialiseerd | was geresocialiseerd | waart geresocialiseerd | was geresocialiseerd | waren geresocialiseerd | waren geresocialiseerd | waren geresocialiseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geresocialiseerd zijn | zult geresocialiseerd zijn | zult geresocialiseerd zijn | zult geresocialiseerd zijn | zal geresocialiseerd zijn | zullen geresocialiseerd zijn | zullen geresocialiseerd zijn | zullen geresocialiseerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geresocialiseerd zijn | zou geresocialiseerd zijn | zou/zoudt geresocialiseerd zijn | zoudt geresocialiseerd zijn | zou geresocialiseerd zijn | zouden geresocialiseerd zijn | zouden geresocialiseerd zijn | zouden geresocialiseerd zijn |