repelen/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van repelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | repelen | te repelen | ||||||||
toekomend | zullen repelen | te zullen repelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gerepeld | te hebben gerepeld | ||||||||
toekomend | gerepeld zullen hebben | gerepeld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
repelend | gerepeld | ev. repel |
mv. verouderd repelt |
repele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | repel | repelt | repelt | repelt | repelt | repelen | repelen | repelen | |||
verleden (o.v.t.) | repelde | repelde | repelde | repelde | repelde | repelden | repelden | repelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal repelen | zult/zal repelen | zult/zal repelen | zult repelen | zal repelen | zullen repelen | zullen repelen | zullen repelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou repelen | zou repelen | zou(dt) repelen | zoudt repelen | zou repelen | zouden repelen | zouden repelen | zouden repelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gerepeld | hebt gerepeld | hebt/heeft gerepeld | hebt gerepeld | heeft gerepeld | hebben gerepeld | hebben gerepeld | hebben gerepeld | |||
verleden (v.v.t.) | had gerepeld | had gerepeld | had gerepeld | hadt gerepeld | had gerepeld | hadden gerepeld | hadden gerepeld | hadden gerepeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gerepeld hebben | zal/zult gerepeld hebben | zult/zal gerepeld hebben | zult gerepeld hebben | zal gerepeld hebben | zullen gerepeld hebben | zullen gerepeld hebben | zullen gerepeld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gerepeld hebben | zou gerepeld hebben | zou/zoudt gerepeld hebben | zoudt gerepeld hebben | zou gerepeld hebben | zouden gerepeld hebben | zouden gerepeld hebben | zouden gerepeld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gerepeld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gerepeld | er is gerepeld | |||||||||
verleden | er werd gerepeld | er was gerepeld | |||||||||
toekomend | er zal gerepeld worden | er zal gerepeld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gerepeld worden | er zou gerepeld zijn | |||||||||
lijdende vorm gerepeld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gerepeld worden | gerepeld te worden | ||||||||
toekomend | gerepeld zullen worden | gerepeld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gerepeld zijn | gerepeld te zijn | ||||||||
toekomend | gerepeld zullen zijn | gerepeld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gerepeld | wordt gerepeld | wordt gerepeld | wordt gerepeld | wordt gerepeld | worden gerepeld | worden gerepeld | worden gerepeld | |||
verleden (o.v.t.) | werd gerepeld | werd gerepeld | werd gerepeld | werdt gerepeld | werd gerepeld | werden gerepeld | werden gerepeld | werden gerepeld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gerepeld worden | zult gerepeld worden | zult gerepeld worden | zult gerepeld worden | zal gerepeld worden | zullen gerepeld worden | zullen gerepeld worden | zullen gerepeld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gerepeld worden | zou gerepeld worden | zou/zoudt gerepeld worden | zoudt gerepeld worden | zou gerepeld worden | zouden gerepeld worden | zouden gerepeld worden | zouden gerepeld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gerepeld | bent gerepeld | bent/is gerepeld | zijt gerepeld | is gerepeld | zijn gerepeld | zijn gerepeld | zijn gerepeld | |||
verleden (v.v.t.) | was gerepeld | was gerepeld | was gerepeld | waart gerepeld | was gerepeld | waren gerepeld | waren gerepeld | waren gerepeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gerepeld zijn | zult gerepeld zijn | zult gerepeld zijn | zult gerepeld zijn | zal gerepeld zijn | zullen gerepeld zijn | zullen gerepeld zijn | zullen gerepeld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gerepeld zijn | zou gerepeld zijn | zou/zoudt gerepeld zijn | zoudt gerepeld zijn | zou gerepeld zijn | zouden gerepeld zijn | zouden gerepeld zijn | zouden gerepeld zijn |