Naar inhoud springen

repel

Uit WikiWoordenboek
  • re·pel
enkelvoud meervoud
naamwoord repel repels
verkleinwoord repeltje repeltjes

[A] de repelm

  1. getand werktuig om vlas of hennep van zaadbollen van het te ontdoen
vervoeging van
repelen

[A] repel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van repelen
    • Ik repel. 
  2. gebiedende wijs van repelen
    • Repel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van repelen
    • Repel je? 
enkelvoud meervoud
naamwoord repel repels
verkleinwoord repeltje repeltjes

[B] de repelm

  1. lange, smalle strook van buigzaam materiaal
  2. lange, smalle strook grond
55 % van de Nederlanders;
61 % van de Vlamingen.[6]