puzzel

Uit WikiWoordenboek
Leggen van een vloerpuzzel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • puz·zel
Woordherkomst en -opbouw
  • van Engels  puzzle zn , in de betekenis van ‘raadsel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1895 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord puzzel puzzels
verkleinwoord puzzeltje puzzeltjes

Zelfstandig naamwoord

de puzzelm

  1. (spel) raadsel of moeilijke opgave die men als tijdverdrijf probeert op te lossen
    • Hij heeft al veertien puzzels gemaakt uit dat puzzelboekje. 
  2. (figuurlijk) moeilijkheid op te lossen vraagstuk
    • Het wordt voor de regering een hele puzzel om voldoende steun voor haar plannen te krijgen. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
puzzelen

puzzel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van puzzelen
    • Ik puzzel. 
  2. gebiedende wijs van puzzelen
    • Puzzel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van puzzelen
    • Puzzel je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen