putten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van putten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		putten			te putten
	toekomend		zullen putten			te zullen putten
voltooid	tegenwoordig		hebben geput			te hebben geput
	toekomend		geput zullen hebben			geput te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	puttend		geput			ev. put	mv. verouderd put	putte
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	put	put	put	put	put	putten	putten	putten
verleden (o.v.t.)	putte	putte	putte	putte	putte	putten	putten	putten
toekomend (o.t.t.t.)	zal putten	zult/zal putten	zult/zal putten	zult putten	zal putten	zullen putten	zullen putten	zullen putten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou putten	zou putten	zou(dt) putten	zoudt putten	zou putten	zouden putten	zouden putten	zouden putten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geput	hebt geput	hebt/heeft geput	hebt geput	heeft geput	hebben geput	hebben geput	hebben geput
verleden (v.v.t.)	had geput	had geput	had geput	hadt geput	had geput	hadden geput	hadden geput	hadden geput
toekomend (v.t.t.t.)	zal geput hebben	zal/zult geput hebben	zult/zal geput hebben	zult geput hebben	zal geput hebben	zullen geput hebben	zullen geput hebben	zullen geput hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geput hebben	zou geput hebben	zou/zoudt geput hebben	zoudt geput hebben	zou geput hebben	zouden geput hebben	zouden geput hebben	zouden geput hebben
onpersoonlijke lijdende vorm geput worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt geput				er is geput
verleden	er werd geput				er was geput
toekomend	er zal geput worden				er zal geput zijn
voorwaardelijk	er zou geput worden				er zou geput zijn