Naar inhoud springen

právo

Uit WikiWoordenboek


  • IPA: /praːvɔ/
  • prá·vo

právo o

  1. recht, wet
  2. recht, aanspraak


  • prá·vo

právo o

  1. (juridisch) recht, wet; het geheel van rechtsregels en instituties van het recht
    «Zabývá se obchodním právem
    Hij houdt zich bezig met het handelsrecht.
  2. recht, aanspraak
    «Má právo se to dozvědět.»
    Hij heeft het recht om dat te weten.
  3. (historisch) teken van de bevoegdheden van de landvoogd
  1. objektivní právo o, právní řád monbezield
  2. subjektivní právo o, nárok monbezield, oprávnění o