plankzeilen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van plankzeilen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		plankzeilen			te plankzeilen
	toekomend		zullen plankzeilen			te zullen plankzeilen
voltooid	tegenwoordig		hebben geplankzeild			te hebben geplankzeild
	toekomend		geplankzeild zullen hebben			geplankzeild te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	plankzeilend		geplankzeild			ev. plankzeil	mv. verouderd plankzeilt	plankzeile
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	plankzeil	plankzeilt	plankzeilt	plankzeilt	plankzeilt	plankzeilen	plankzeilen	plankzeilen
verleden (o.v.t.)	plankzeilde	plankzeilde	plankzeilde	plankzeilde	plankzeilde	plankzeilden	plankzeilden	plankzeilden
toekomend (o.t.t.t.)	zal plankzeilen	zult/zal plankzeilen	zult/zal plankzeilen	zult plankzeilen	zal plankzeilen	zullen plankzeilen	zullen plankzeilen	zullen plankzeilen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou plankzeilen	zou plankzeilen	zou(dt) plankzeilen	zoudt plankzeilen	zou plankzeilen	zouden plankzeilen	zouden plankzeilen	zouden plankzeilen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geplankzeild	hebt geplankzeild	hebt/heeft geplankzeild	hebt geplankzeild	heeft geplankzeild	hebben geplankzeild	hebben geplankzeild	hebben geplankzeild
verleden (v.v.t.)	had geplankzeild	had geplankzeild	had geplankzeild	hadt geplankzeild	had geplankzeild	hadden geplankzeild	hadden geplankzeild	hadden geplankzeild
toekomend (v.t.t.t.)	zal geplankzeild hebben	zal/zult geplankzeild hebben	zult/zal geplankzeild hebben	zult geplankzeild hebben	zal geplankzeild hebben	zullen geplankzeild hebben	zullen geplankzeild hebben	zullen geplankzeild hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geplankzeild hebben	zou geplankzeild hebben	zou/zoudt geplankzeild hebben	zoudt geplankzeild hebben	zou geplankzeild hebben	zouden geplankzeild hebben	zouden geplankzeild hebben	zouden geplankzeild hebben
onpersoonlijke lijdende vorm geplankzeild worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt geplankzeild				er is geplankzeild
verleden	er werd geplankzeild				er was geplankzeild
toekomend	er zal geplankzeild worden				er zal geplankzeild zijn
voorwaardelijk	er zou geplankzeild worden				er zou geplankzeild zijn