Naar inhoud springen

overvallen

Uit WikiWoordenboek

(klemtoonhomogram)

  • over·val·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overvallen
overviel
overvallen
klasse 7 volledig [A]

[A] overvállen

  1. overgankelijk bij verrassing iemand belagen of overweldigen
  2. overgankelijk bij verrassing een pand (bank, woning e.d.) aanvallen (om bijv. te beroven)
    • De bank hoeft niet meer overvallen te worden als zij bankroet is. 
  3. overgankelijk (figuurlijk) zodanig verrassen en verbazen dat je er niet direct een antwoord op hebt
     Haar simpele antwoord overviel me een beetje.[4]
  4. voltooid deelwoord van overvallen

[B] de óvervallenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord overval
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overvallen
viel over
overgevallen
klasse 7 volledig [C]

[C] óvervallen

  1. ergatief naar een bepaalde kant vallen.
    • De totempaal is overgevallen door de sterke windvlaag. 
  2. ergatief (verouderd) naar de vijand overlopen Arch. (1811) [5].
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[6]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. overvallen op website: Etymologiebank.nl
  3. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  4. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  5. Nederduitsch taalkundig woordenboek. P. Weiland 1807-1811
  6. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be