opladen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·la·den
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opladen
laadde op
opgeladen
zwak -d

gemengd

volledig

Werkwoord

opladen

  1. overgankelijk een materiële lading op iets aanbrengen
    • De pakezels waren al opgeladen. 
  2. overgankelijk een elektrische lading op iets aanbrengen
    • Ik ben bezig de batterij op te laden. 
     Het apparaat – niet de lichtste optie met zijn 178 gram – was even groot als een Snicker en hoefde maar een keer per week opgeladen te worden.[1]
     Ik had een grote powerbank die mijn telefoon 12 keer kon opladen, dus besloot ik het vanaf toen alleen met digitale hulpmiddelen te doen.[1]
Synoniemen
Antoniemen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. 1,0 1,1
    Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be