napluizen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van napluizen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		napluizen			na te pluizen
	toekomend		zullen napluizen na zullen pluizen			te zullen napluizen na te zullen pluizen
voltooid	tegenwoordig		hebben nageplozen			te hebben nageplozen
	toekomend		nageplozen zullen hebben			nageplozen te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	napluizend		nageplozen			ev. pluis na	mv. verouderd pluist na	pluize na (bijzin) napluize
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	pluis na	pluist na	pluist na	pluist na	pluist na	pluizen na	pluizen na	pluizen na
verleden (o.v.t.)	ploos na	ploos na	ploos na	ploost na	ploos na	plozen na	plozen na	plozen na
toekomend (o.t.t.t.)	zal napluizen	zult/zal napluizen	zult/zal napluizen	zult napluizen	zal napluizen	zullen napluizen	zullen napluizen	zullen napluizen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou napluizen	zou napluizen	zou(dt) napluizen	zoudt napluizen	zou napluizen	zouden napluizen	zouden napluizen	zouden napluizen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	napluis	napluist	napluist	napluist	napluist	napluizen	napluizen	napluizen
verleden (o.v.t.)	naploos	naploos	naploos	naploost	naploos	naplozen	naplozen	naplozen
toekomend (o.t.t.t.)	zal napluizen na zal pluizen	zult/zal napluizen na zult/zal pluizen	zult/zal napluizen na zult/zal pluizen	zult napluizen na zult pluizen	zal napluizen na zal pluizen	zullen napluizen na zullen pluizen	zullen napluizen na zullen pluizen	zullen napluizen na zullen pluizen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou napluizen na zou pluizen	zou napluizen na zou pluizen	zou(dt) napluizen na zou(dt) pluizen	zoudt napluizen na zoudt pluizen	zou napluizen na zou pluizen	zouden napluizen na zouden pluizen	zouden napluizen na zouden pluizen	zouden napluizen na zouden pluizen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb nageplozen	hebt nageplozen	hebt/heeft nageplozen	hebt nageplozen	heeft nageplozen	hebben nageplozen	hebben nageplozen	hebben nageplozen
verleden (v.v.t.)	had nageplozen	had nageplozen	had nageplozen	hadt nageplozen	had nageplozen	hadden nageplozen	hadden nageplozen	hadden nageplozen
toekomend (v.t.t.t.)	zal nageplozen hebben	zal/zult nageplozen hebben	zult/zal nageplozen hebben	zult nageplozen hebben	zal nageplozen hebben	zullen nageplozen hebben	zullen nageplozen hebben	zullen nageplozen hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou nageplozen hebben	zou nageplozen hebben	zou/zoudt nageplozen hebben	zoudt nageplozen hebben	zou nageplozen hebben	zouden nageplozen hebben	zouden nageplozen hebben	zouden nageplozen hebben
onpersoonlijke lijdende vorm nageplozen worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt nageplozen				er is nageplozen
verleden	er werd nageplozen				er was nageplozen
toekomend	er zal nageplozen worden				er zal nageplozen zijn
voorwaardelijk	er zou nageplozen worden				er zou nageplozen zijn
lijdende vorm nageplozen worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		nageplozen worden			nageplozen te worden
	toekomend		nageplozen zullen worden			nageplozen te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		nageplozen zijn			nageplozen te zijn
	toekomend		nageplozen zullen zijn			nageplozen te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	—	—	—	—	wordt nageplozen	—	—	worden nageplozen
verleden (o.v.t.)	—	—	—	—	werd nageplozen	—	—	werden nageplozen
toekomend (o.t.t.t.)	—	—	—	—	zal nageplozen worden	—	—	zullen nageplozen worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	—	—	—	—	zou nageplozen worden	—	—	zouden nageplozen worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	—	—	—	—	is nageplozen	—	—	zijn nageplozen
verleden (v.v.t.)	—	—	—	—	was nageplozen	—	—	waren nageplozen
toekomend (v.t.t.t.)	—	—	—	—	zal nageplozen zijn	—	—	zullen nageplozen zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	—	—	—	—	zou nageplozen zijn	—	—	zouden nageplozen zijn