meubelen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van meubelen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		meubelen			te meubelen
	toekomend		zullen meubelen			te zullen meubelen
voltooid	tegenwoordig		hebben gemeubeld			te hebben gemeubeld
	toekomend		gemeubeld zullen hebben			gemeubeld te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	meubelend		gemeubeld			ev. meubel	mv. verouderd meubelt	meubele
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	meubel	meubelt	meubelt	meubelt	meubelt	meubelen	meubelen	meubelen
verleden (o.v.t.)	meubelde	meubelde	meubelde	meubelde	meubelde	meubelden	meubelden	meubelden
toekomend (o.t.t.t.)	zal meubelen	zult/zal meubelen	zult/zal meubelen	zult meubelen	zal meubelen	zullen meubelen	zullen meubelen	zullen meubelen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou meubelen	zou meubelen	zou(dt) meubelen	zoudt meubelen	zou meubelen	zouden meubelen	zouden meubelen	zouden meubelen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gemeubeld	hebt gemeubeld	hebt/heeft gemeubeld	hebt gemeubeld	heeft gemeubeld	hebben gemeubeld	hebben gemeubeld	hebben gemeubeld
verleden (v.v.t.)	had gemeubeld	had gemeubeld	had gemeubeld	hadt gemeubeld	had gemeubeld	hadden gemeubeld	hadden gemeubeld	hadden gemeubeld
toekomend (v.t.t.t.)	zal gemeubeld hebben	zal/zult gemeubeld hebben	zult/zal gemeubeld hebben	zult gemeubeld hebben	zal gemeubeld hebben	zullen gemeubeld hebben	zullen gemeubeld hebben	zullen gemeubeld hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gemeubeld hebben	zou gemeubeld hebben	zou/zoudt gemeubeld hebben	zoudt gemeubeld hebben	zou gemeubeld hebben	zouden gemeubeld hebben	zouden gemeubeld hebben	zouden gemeubeld hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gemeubeld worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gemeubeld				er is gemeubeld
verleden	er werd gemeubeld				er was gemeubeld
toekomend	er zal gemeubeld worden				er zal gemeubeld zijn
voorwaardelijk	er zou gemeubeld worden				er zou gemeubeld zijn
lijdende vorm gemeubeld worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		gemeubeld worden			gemeubeld te worden
	toekomend		gemeubeld zullen worden			gemeubeld te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		gemeubeld zijn			gemeubeld te zijn
	toekomend		gemeubeld zullen zijn			gemeubeld te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word gemeubeld	wordt gemeubeld	wordt gemeubeld	wordt gemeubeld	wordt gemeubeld	worden gemeubeld	worden gemeubeld	worden gemeubeld
verleden (o.v.t.)	werd gemeubeld	werd gemeubeld	werd gemeubeld	werdt gemeubeld	werd gemeubeld	werden gemeubeld	werden gemeubeld	werden gemeubeld
toekomend (o.t.t.t.)	zal gemeubeld worden	zult gemeubeld worden	zult gemeubeld worden	zult gemeubeld worden	zal gemeubeld worden	zullen gemeubeld worden	zullen gemeubeld worden	zullen gemeubeld worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou gemeubeld worden	zou gemeubeld worden	zou/zoudt gemeubeld worden	zoudt gemeubeld worden	zou gemeubeld worden	zouden gemeubeld worden	zouden gemeubeld worden	zouden gemeubeld worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben gemeubeld	bent gemeubeld	bent/is gemeubeld	zijt gemeubeld	is gemeubeld	zijn gemeubeld	zijn gemeubeld	zijn gemeubeld
verleden (v.v.t.)	was gemeubeld	was gemeubeld	was gemeubeld	waart gemeubeld	was gemeubeld	waren gemeubeld	waren gemeubeld	waren gemeubeld
toekomend (v.t.t.t.)	zal gemeubeld zijn	zult gemeubeld zijn	zult gemeubeld zijn	zult gemeubeld zijn	zal gemeubeld zijn	zullen gemeubeld zijn	zullen gemeubeld zijn	zullen gemeubeld zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gemeubeld zijn	zou gemeubeld zijn	zou/zoudt gemeubeld zijn	zoudt gemeubeld zijn	zou gemeubeld zijn	zouden gemeubeld zijn	zouden gemeubeld zijn	zouden gemeubeld zijn