loco

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: loco-

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lo·co
Woordherkomst en -opbouw

Bijwoord

loco

  1. (handel) op de betreffende plaats, dus zonder kosten van verder transport
  2. (muziek) op hun normale plaats, aanwijzing bij bladmuziek dat een eerdere verhoging of verlaging met een of twee octaven hier ophoudt
Synoniemen
Verwante begrippen
enkelvoud meervoud
naamwoord loco loco's
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoord

de locom

  1. (politiek) (spreektaal) wettelijke plaatsvervanger van de burgemeester
    • Maar daags nadat twee auto's op het gemeentehuis waren ingereden en het historische pand door een vuurzee was verwoest, snelde de burgemeester terug naar Waalre, en verdween zijn loco uit beeld. [2]
  2. (regering) (spreektaal) wettelijke plaatsvervanger van de gemeentesecretaris
    • Voor wat betreft de eerste loco ligt het in de rede dat dit de directeur bedrijfsvoering is (was voorheen de tweede loco-secretaris). [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord loco loco's
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoord

het locoo

  1. (medisch) merkloos geneesmiddel dat hetzelfde werkt als een duurder geneesmiddel dat onder een merknaam wordt verkocht
    • ,,Hetis niet zo, dat loco's slecht zijn", verduidelijkt Sanders, ,, maar ze kunnen in bepaalde mate anders zijn dan het merkmiddel of andere loco's. Dat betekent, dat een arts die een loco voorschrijft, zich aan dat middel zal moeten houden. Anders kunnen nare verschijnselen optreden." [4]

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen


Spaans

Uitspraak
Woordafbreking
  • lo·co
enkelvoud meervoud
loco locos

Zelfstandig naamwoord

loco m

  1. gek, dwaas
Synoniemen
  enkelvoud meervoud
mannelijk loco locos
vrouwelijk loca locas

Bijvoeglijk naamwoord

loco

  1. gek

Verwijzingen