locus

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lo·cus
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Latijn
enkelvoud meervoud
naamwoord locus loci
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

locus m

  1. plaats, locatie
     De switch in terminologie maakt een interessante ontwikkeling in de gereformeerde theologie aan het begin van de zeventiende eeuw zichtbaar: er komt een aparte locus over Gods raad tussen de godsleer en de scheppingsleer in. Daarmee wordt Gods decreet een verbindende schakel tussen Schepper en schepping.[1]
     Bang om te verdwalen? De smartphone biedt uitkomst, bijvoorbeeld via Google Maps. Via een (gratis) app als Locus kun je een eigen route invoeren en vervolgens de kaart offline raadplegen.[2]

Gangbaarheid

58 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron
    Prof. dr. H. van den Belt
    “Voorzienigheid geen noodlot, maar vaderlijke voorzorg” (07-06-2019), Reformatorisch Dagblad
  2. Bronlink Weblink bron
    Geertje Bikker-Otten
    “Wandelen buiten de spits” (19-06-2019), Reformatorisch Dagblad
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be