achterkleinkind
Uiterlijk
- Geluid: achterkleinkind (hulp, bestand)
- IPA: /ˈɑxtərklɛɪŋkɪnt/
- ach·ter·klein·kind
- In de betekenis van ‘kind van een kleinkind’ voor het eerst aangetroffen in 1784 [1]
- samenstelling van achter en kleinkind [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | achterkleinkind | achterkleinkinderen |
verkleinwoord | achterkleinkindje | achterkleinkindjes |
het achterkleinkind o
- (familie) het kind van iemands kleinkind
- Ik heb geen contact met mijn achterkleinkind.
- ▸ En zoals dat gaat op een camping wordt ook iedereen uitgenodigd om langs te komen voor een kop koffie. Als kinderen, kleinkinderen of achterkleinkinderen een nachtje willen komen slapen, wordt dat ook geregeld.[3]
1. het kind van iemands kleinkind
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord achterkleinkind staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "achterkleinkind" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ achterkleinkind op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron “97 jaar oud en toch op de camping in Emmeloord” (23/7/2022), NOS