kennis

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ken·nis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kennis -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

[A] kennis v

  1. wat je weet of hebt geleerd
    • Hij heeft veel kennis van biologie. 
     Leren geeft kennis, kennis geeft macht, macht om onafhankelijk te blijven.[3]
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • buiten kennis
bewusteloos
  • bij kennis
  • Kennis van zaken hebben
van iets veel weten
  • Kennis is macht
veel weten kan veel invloed betekenen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord kennis kennissen
verkleinwoord kennisje kennisjes

Zelfstandig naamwoord

[B] kennis m/v

  1. iemand met wie men bekend is
    • Hij is een kennis van mij. 
Synoniemen
Vertalingen

Verwijzingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

kennis

  1. kennis; wat je weet of hebt geleerd


Stellingwerfs

Zelfstandig naamwoord

kennis

  1. kennis; wat je weet of hebt geleerd
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be