kapel
Uiterlijk
- ka·pel
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bedehuisje’ voor het eerst aangetroffen in 1102 [1]
- [2] [3] [4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kapel | kapellen |
verkleinwoord | kapelletje | kapelletjes |
- klein kerkgebouw
- Niet ver van de grote parochiekerk ligt op heuveltje een kapel opgedragen aan Onze-Lieve-Vrouw.
- plaats in een gebouw of kerk voor speciale aanbiddingen
- De prinses werd gedoopt in de kapel van het koninklijke paleis.
- dagvlinder
1. klein kerkgebouw
- Het woord kapel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kapel" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "kapel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kapel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ kapel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ kapel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be